20
maart
2020
|
16:41
Europe/Amsterdam

Els De Maeijer promoveerde op Open Innovatie Dynamiek

Taalwerk in academisch-industriële samenwerkingen

Els de Maeijer

Els De Maeijer, taalkundige, promoveerde op 12 maart jl. met een bi-promotie aan de TU/e en de Universiteit Antwerpen. In haar promotieonderzoek beschouwt Els open innovatie als een verzameling van processen die door taal en interactie tot stand komen. Gedetailleerd onderzoek van drie academisch-industriële case studies laat zien hoe openheid wordt bewerkstelligd door ‘languaging’ of ‘taalwerk’. Het onderzoek vond plaats binnen Fontys lectoraat Industrial Engineering & Entrepreneurship, verbonden aan Fontys Hogeschool Bedrijfsmanagement, Educatie en Techniek.

 

Op de vraag hoe ze tot haar keuze van het onderwerp voor haar promotie kwam, zegt Els De Maeijer: “Ik ben opgeleid als taalkundige; taal en wat mensen met taal doen interesseren me ontzettend.” Tijdens haar masteropleiding heeft Els gesprekken van de Waarheids-en Verzoeningscommissie in Zuid-Afrika geanalyseerd.

Nadat de Apartheid was afgeschaft, werden er zittingen georganiseerd waarbij mensen die misdaden hadden begaan tijdens het regime, voor een rechter en een jury de kans kregen om gratie verleend te krijgen. Daarvoor moesten ze enerzijds laten zien dat hun handelingen een gevolg waren van het regime waarin ze hun oversten moesten gehoorzamen, anderzijds moesten ze volledige openheid geven over wat er gebeurd was. “Je voelt natuurlijk dat die twee eisen op gespannen voet staan; om gratie te krijgen, moesten daders dus goed kijken hoe ze hun daden kaderden en hoeveel openheid ze gaven. Mijn passie voor de dynamieken die onderliggend zijn aan wat we wel en niet met elkaar delen en waarom we dat met bepaalde mensen wel doen en met anderen niet is daar ontstaan.”

Open innovatie in de Brainportregio
In een gesprek met Ger Post, lector Industrial Engineering & Entrepreneurship, ontdekte Els dat openheid wel eens een belangrijke succesfactor zou kunnen zijn als bedrijven in de Brainportregio willen innoveren. “De Brainportregio gaat immers prat op haar korte communicatielijnen, wederzijds vertrouwen en de aanwezigheid van open innovatie.” Met haar achtergrondkennis over de verschillende persoonlijke en sociale motieven die een rol kunnen spelen, was Els benieuwd naar hoe open die samenwerkingen in werkelijkheid waren. “Open zijn lijkt immers ook een sociale deugd te zijn; niemand wil gezien worden als niet open.” Gaandeweg ontdekte Els dat er vooral veel stereotype ideeën waren over de manier waarop bedrijven en kennisinstituten, zoals universiteiten en onderzoekscentra, samenwerken. “Van academici wordt gezegd dat ze hun resultaten open delen en dat het onderzoek zich vooral richt op langetermijnresultaten. Aan de andere kant zijn bedrijven vooral gericht op opbrengst op de korte termijn en zijn ze voorzichtig met het zomaar vrijgeven van specifieke en vaak concurrentiegevoelige kennis. Ik vond dit enerzijds wel herkenbaar, maar anderzijds ook opmerkelijk; immers, als dit het geval was, hoe konden deze organisaties dan überhaupt succesvol met elkaar samenwerken? En hoe zou deze situatie de sociale norm om open te zijn dan vormen?”

Tussen vertrouwen en misverstanden
Het onderzoek heeft volgens Els aangetoond dat de werkelijkheid van open innovatie samenwerkingen tussen industriële en academische partners toch iets genuanceerder is dan de tegenstelling tussen deze twee typen organisaties doet vermoeden. Het is afhankelijk van de specifieke context van de samenwerking en van de mate waarin de betrokkenen inzicht hebben in “hoe taalwerk werkt”, hoe open de samenwerking verloopt.

“Ondanks dat de Brainportregio bekend staat om de open sfeer en het vertrouwen, is het ten eerste duidelijk dat er over de mate van openheid tijdens de overleggen zelf wordt onderhandeld. Het is afhankelijk van het taalwerk van individuen of er tijdens de vergadering een sfeer ontstaat waarin mensen open durven te zijn over de voortgang van het projectwerk en over wat ze wel en vooral niet weten. Het is namelijk niet evident om die dingen te delen met elkaar, aangezien het niet altijd duidelijk is wat de partners van elkaar verwachten. Soms verwacht een bedrijf alleen maar data-input van de onderzoekspartner, maar soms wil een bedrijf juist dat academici mee analyseren en hardop nadenken over de vervolgstappen om tot een innovatie te komen. Bovendien is het best moeilijk om hardop te zeggen dat je iets niet weet als je juist als partner gevraagd bent omwille van je kennis. Ten tweede zie je toch ook dat mensen best voorzichtig zijn om eventuele concurrentiegevoelige kennis zomaar op tafel te leggen, ook al heeft je partner die kennis toch echt nodig om mee te kunnen nadenken. Aan de ene kant snappen professionals in een organisatie dat het zo werkt, maar aan de andere kant zie je toch ook dat het zorgt voor ergernis en misverstanden.”

Openheid bij samenwerkingen
“Nou, precies in deze context, waarin kennis delen niet vanzelfsprekend is, kan het nu nog twee kanten op met die openheid.” Els benoemt samenwerkingen waar de partners blijven vasthouden aan ‘traditionele’ vergaderstructuur, waarbij academici de resultaten moeten presenteren en de industriële partner in een soort controlerende rol wordt gezet. “Je voelt al aan; dit bevordert niet het idee van een gelijkwaardig speelveld voor de partners waarin er open kan worden samengewerkt.” Anderzijds ziet ze ook dat er individuen zijn, ‘leidende figuren’, die erin slagen om met retorische middelen een heel andere sfeer te creëren. “Het gebruik van humor en het echt in het leven ‘praten’ van een gemeenschappelijk doel en samenhorigheid, zijn voorbeelden van manieren waarop er opeens wel tijd is om echt samen hardop na te denken. En dat hardop denken zorgt op zijn beurt ook weer voor samenhorigheid.”

Focus op bewustwording bij bedrijven
Els heeft de volgende aanbevelingen voor bedrijven. “Maak tijd voor onzekerheid. Dat klinkt contra-intuïtief als je juist gericht bent op snel tot resultaten komen, maar mensen spreken uit dat ze elkaar meer vertrouwen als er ruimte is om de problemen en onzekerheden bloot te leggen. Om precies duidelijk te krijgen wat er technisch niet mogelijk is of welke weerstand er is tegen een bepaald scenario, of positiever gezegd, om ook die wilde ideeën die misschien een project uit een impasse kunnen trekken, uitgesproken te krijgen, moet je zorgen dat mensen de tijd hebben om nuance aan te brengen.” Volgens Els moeten mensen bovendien de kans hebben om te uiten wat ze niet weten zonder dat ze bang hoeven zijn om niet meer als een volwaardige kennispartner gezien te worden. “Uiteindelijk draait het in samenwerkingen veelal om identiteit en betekenisgeving; hoe wil ik gezien worden als partner en wanneer is wat ik doe zinvol?” Tegelijkertijd vindt zij dat je je als manager, en al zeker als open innovatie manager moet realiseren dat openheid, vertrouwen en flexibiliteit alleen maar gecreëerd kunnen worden in interactie met anderen. “Dat wil zeggen dat managers zich zouden moeten trainen in het zich bewust worden van eventuele machtsongelijkheden, onderliggende weerstand en sociale processen, allemaal zaken die door taal geuit worden en ook alleen maar met taal ‘opgelost’ of bijgestuurd kunnen worden.”

Onderwijs over hoe we communiceren
“Dat is een goede vraag”, zegt Els en ze denkt even na over wat de betekenis is van haar onderzoek voor het vak Communicatie in het onderwijs. “Ik denk dat we in het onderwijs dat we bieden voor studenten die straks het bedrijfsleven in gaan vooral sturen op goed presenteren en schrijven. Natuurlijk is dat belangrijk; iedereen weet wat het doet met je professionaliteit als je fouten laat staan in mails of als je boodschap verloren gaat in te veel bulletpoints op een PowerPoint slide. Alleen, ik denk dat we er goed aan zouden doen om mensen die later met andere partijen moeten gaan samenwerken die bijvoorbeeld niet dezelfde achtergrondkennis hebben als zij, ook op te leiden met een zekere zin van ‘taalbewustzijn’. Hoe zie ik nu bijvoorbeeld wanneer er weerstand is? Hoe uit zich dat? Wat gebeurt er nu hier in deze vergadering? Wie probeert hier wie te ondersteunen en welke onderliggende waarden van de verschillende aanwezige organisaties worden hier uitgesproken?” Om zulke vragen te kunnen beantwoorden, vindt Els dat je studenten moet leren observeren en gevoelig moet maken voor hoe dingen gezegd worden in plaats van alleen te focussen op wat er gezegd wordt. “Alleen dan krijg je professionals die later niet in te eenvoudige of zelfs wat naïeve communicatiescripts vervallen, maar echt met twee voeten in de werkelijkheid staan, kunnen duiden wat er op dat moment gebeurt en indien gewenst met taal in staat zijn om een samenwerking een andere richting uit te sturen.”

 
Auteur: Petra Biesheuvel (met dank aan Henriëtte Bogers)