In reactie op de ophef beriep Oppenheimer zich op de grondwettelijk vastgelegde vrijheid van meningsuiting en stelde dat het ook de bedoeling is dat er kritische reacties op zijn cartoon komen.
“Iedereen mag reageren op zijn of haar eigen manier, een cartoon is ook bedoeld om reactie op te roepen. En begrijp me niet verkeerd: toen de vliegtuigen twintig jaar geleden de Twin Towers binnenvlogen, heb ik zitten huilen. Maar dat een beeld zo gevoelig is, is nog geen reden om het niet te gebruiken. Een beeld is niet heilig. Dat geldt voor Auschwitz, zeg ik als iemand van Joodse afkomst, en dat geldt ook voor dit beeld. En inderdaad, ik heb dat grote beeld van de Twin Towers op deze dag gebruikt voor iets dat in principe veel kleiner is, onze kabinetsformatie die in de soep loopt. Maar welke metaforen ik gebruik, dat is mijn keuze. Misschien zijn die metaforen niet altijd even smaakvol, maar ook dat mag. Júíst op deze dag mag dat, zou ik willen zeggen. Ik hoop dat mensen goed naar de tekening kijken en erover nadenken, in plaats van meteen moord en brand te schreeuwen.”
Als journalist is de vrijheid van meningsuiting van essentieel belang; het is de noodzakelijke voorwaarde om journalistiek te kunnen bedrijven. Deze vrijheid is echter niet absoluut. De overheid en het recht bepalen waar de grenzen liggen.